Genk

BRON: Wikipedia

Genk is een gemeente en centrumstad in de Belgische provincie Limburg. Het is de hoofdplaats van het kieskanton en het gerechtelijk kanton Genk. De stad telt meer dan 67.000 inwoners en is een van de belangrijkste industriële steden van Vlaanderen. In het verleden waren er drie steenkoolmijnen en later werd haar ligging aan autosnelweg E314 en het Albertkanaal economisch belangrijk. Genk verwierf in 1999 de stadstitel.[1] Ze grenst aan Hasselt, Zutendaal, Oudsbergen, Houthalen-Helchteren, Zonhoven, Diepenbeek, Bilzen en As.

Toponymie

De naam Genk wordt voor het eerst vermeld in een schenkingsakte van 13 december 1108, als "Geneche". De oorsprong van deze naam is onduidelijk. Men vermoedt dat het een samentrekking is van de Germaanse persoonsnaam "Ghan" en het Latijnse achtervoegsel "-acum" "(woonplaats), ofwel het Germaanse "-eck" (eik).

Geschiedenis

Reeds in het neolithicum was de omgeving van Genk bewoond: in 1812 werden stenen bijlen en pijlpunten uit deze tijd opgegraven. Ongeveer 500 v.Chr. bestond er een Keltische nederzetting. De Romeinen hebben hier vermoedelijk niet veel vertoefd: er zijn geen Romeinse bodemvondsten aangetroffen. Bij de bron van de Stiemerbeek werden vroeg-Frankische resten aangetroffen, zoals brandgraven met urnen. Het dorp werd gekerstend in de Frankische tijd. Dit geschiedde vermoedelijk vanuit de Abdij van Munsterbilzen. Uit deze tijd (omstreeks 800) werd een houten zaalkerkje teruggevonden, vlak bij de plaats waar de huidige Sint-Martinuskerk staat. Genk bleef bijna 800 jaren lang een landelijk gehucht (in het Latijn: "vicus") met 200 à 500 inwoners. De kern Genk bleef het centrum van een aantal andere gehuchten die om Genk heen lagen maar geen eigen centrum van betekenis hadden: Winterslag, Gelieren, Waterschei, het gehucht Langerlo, Camerlo, en Sledderlo.

Vermoedelijk behoorde Genk met omgeving al in de 11e eeuw tot het Graafschap Loon, en vanaf 1366 tot het Prinsbisdom Luik.

Tijdens de 17e eeuw werden diverse schansen aangelegd, een voor Genk zelf (Dorpsschans), en verder schansen in Winterslag, Gelieren, Sledderlo, Langerlo, Terboekt, en Waterschei. Hier kon de bevolking zich terugtrekken als vreemde troepen het land onveilig maakten. Berucht was de Slag van Sint-Nicolaasdag 1648 op de Donderslagse Heide ten noorden van Genk. Hierbij leverden burgersoldaten (huyslieden) slag tegen rondzwervende Lotharingse troepen, waarbij ook 42 Genkenaren het leven lieten.

Pas in 1753 werd Genk in leen gegeven. De eerste heer was De Grady De Groenendael. In deze tijd waren de bokkenrijders actief, en ook Genk werd hierdoor geteisterd.

Tijdens de beloken tijd, eind 18e eeuw, kreeg Genk de bijnaam Heilig Genk, omdat de Genkenaren hun priesters lieten onderduiken. Ook wisten ze twee van de vier klokken veilig te stellen. De andere twee werden door de Fransen omgesmolten tot wapentuig.

Genk bleef echter lange tijd een kleine plaats. In 1900 had het, tezamen met zijn gehuchten, slechts 2437 inwoners.

Landschapsschilderskolonie

De rust en het onaangeroerde landschap zorgden dat rijke burgers uit Brussel en Antwerpen, maar ook kunstenaars, vooral landschapschilders waaronder Willem Roelofs, Edmond Tschaggeny, François Roffiaen, Isidore Verheyden, Joseph Coosemans (zie zijn Moeras te Genck), Anna Boch, Emile Van Doren, Armand Maclot, Willy Minders, Ludovic Janssen en anderen naar het hart van de Limburgse Kempen trokken, op zoek naar inspiratie. De eerste schilders arriveerden in de jaren 1840. Hôtel de la Cloche was de geliefde verblijfplaats van de schilders van de eerste twee generaties, later aangevuld met Hôtel des Artistes van schilder Emile Van Doren. Door de grote toestroom van landschapsschilders - enkele honderden op amper een eeuw tijd- spreekt men soms van een Genkse School. Niet alleen schilders zochten Genk op ook schrijvers als Emile Verhaeren, Camille Lemonnier en Prosper Van Langendonck vonden inspiratie in het uitgestrekte, haast eindeloze landschap. De Nederlandse schrijfster Neel Doff vond onderdak in de gemeente in de villa Chalet des Houx op een heuvel in de Nieuwstraat, die intussen is afgebroken.

Nieuwe tijd

In de 20e eeuw zou Genk zeer sterk groeien door massale immigratie van buitenaf en het buitenland.

Op 2 augustus 1901 ontdekte de Luikse professor André Dumont in het buurdorp As een steenkoollaag. In 1902 vond men ook in Genk steenkool. Men begon met de aanleg van drie steenkoolmijnen op Genks grondgebied. Op 3 juni 1914 om half twee 's middags werd de eerste steenkool bovengehaald. Niet lang daarna opende de mijn van Winterslag en even later de mijnen van Waterschei en Zwartberg.

Terwijl Genk in 1920 nog maar 6276 inwoners had, telde de gemeente in 1930 al 24.574 inwoners. De nieuwe inwoners waren voornamelijk ingeweken mijnarbeiders. Genk kende door het mijnverleden drie immigratiegolven: in de jaren 20-30 uit Polen en Oekraïne, daarna uit Italië, Griekenland, Spanje en Portugal en vanaf 1964 uit Turkije en Marokko. Hierdoor is ongeveer 54% van de burgers van allochtone afkomst.[2] De Italiaanse gemeenschap is de grootste en omvat ongeveer 10.000 personen. In Genk zijn zo'n 100 nationaliteiten te vinden.

Het multiculturele karakter komt ook tot uiting in diverse culturele en religieuze instellingen: Genk telt vier Turkse moskeeën, drie Marokkaanse moskeeën, een Italiaanse katholieke kerk (de Sacra Familia), tevens de enige en laatste Italiaanse kerk in Limburg, een Italiaanse protestantse kerk, een Oekraïens-Orthodoxe kerk, een Oekraïens-Katholieke kerk en een Grieks-Orthodoxe kerk (migrantenkerken).

De jaren zestig waren crisisjaren voor de steenkoolnijverheid. In 1966 sloot de mijn van Zwartberg als eerste. In 1987 sloot de mijn van Waterschei en in 1988 volgde die van Winterslag. Dankzij de gunstige ligging, nabij de E314 en langs het Albertkanaal, vestigden zich grote bedrijven in de gemeente, zoals de autoconstructeur Ford. De Fordfabriek sloot in 2014.

Niettemin is Genk uitgegroeid tot de tweede stedelijke agglomeratie van Belgisch-Limburg.

Geografie

Stadsdelen en wijken

Genk telt een dertigtal wijken die opgedeeld worden in de volgende acht stadsdelen:

 

 

Geboorte Vanderhaeghen Betty

 

13 maart 1961 

Sint Jansziekenhuis om  6u15 werd Betty Andreè Louise Vanderhaeghen geboren.

De oudste dochter van Benoni Alphonse Vanderhaeghen en  Irena Maria Leonia Vanwetswinkel